Roedelleider
‘Ik wil ook een hond. Maar ik mag het echt niet,’ zegt een klasgenoot zuchtend tegen mijn dochter. Ze zijn in haar kamer, ik sta op het punt binnen te lopen.
‘Je moet gewoon net zo lang blijven zeuren tot het wel mag,’ zegt mijn dochter, ‘dat heeft bij mij uiteindelijk ook gewerkt.’
Ontvoerd
Oeps. Ik beschouw mijzelf als behoorlijk consequent, waar het de opvoeding betreft, maar ik ben door de mand gevallen. Ik heb toegegeven, al was dat niet om een eind te maken aan het aanhoudende gejengel. Ik wilde tot mijn schrik zelf ineens ook best een beetje een hond, en ik gunde het mijn vrouw en dochter, die in dit opzicht lichtjaren op mij voorliepen. Noem het voortschrijdend inzicht.
Hoe het ook zij, Harley huppelt al een half jaar vrolijk door ons leven, en wij houden zielsveel van haar. Ik beeld me in dat zij ook van ons houdt, maar ik kan me niet onttrekken aan de gedachte dat dat een klassiek geval Stockholm-syndroom betreft.
Ze is weggerukt bij haar moeder en haar zusjes, waar ze een onbekommerd en beschermd puppyleven leidde. Meegevoerd is ze, naar een onbekend huis. Ze kreeg eten en liefde van mensen die ze nog nooit gezien had, en haar familie was van de aardbodem verdwenen, en die mensen deden alsof dat de normaalste zaak van de wereld was.
Ze heeft zich er moedig naar geschikt.
Illusie
Mijn dochter heeft geleerd dat de aanhouder wint. En ik heb geen spijt, integendeel.
Het is een lief en sociaal hondje, ze houdt van knuffelen, en ze praat met ons, over wat ze wil en wat ze nodig heeft, en we leren haar steeds beter verstaan. Het vaakst praat ze tegen mij. De witte haren op al mijn kleren, het uitlaten in regen en sneeuw, dat kleine stinkbekje als ze ’s ochtends uit haar bench getrippeld is en mijn gezicht komt likken, ik neem het allemaal voor lief.
Even dacht ik dat ik de baas was van de hond. De leider van de roedel, degene die het – in ieder geval vanuit de optiek van de hond – voor het zeggen heeft hier in huis. En daar was ik stiekem trots op. Ik laat haar het minst vaak uit, en overdag vertoeft ze vooral bij mijn vrouw. Mijn ego voelde zich gestreeld bij de gedachte aan mijn natuurlijk overwicht.
‘Ben jij soms degene die haar eten geeft?’ vroeg een vriendin, ‘want dat zou de reden kunnen zijn.’
Weer een illusie armer.